Wijnkenner ben je pas als je ervoor gestudeerd hebt. Vinologie heet dat. Ik ben er nooit aan begonnen. Hoogstens heb ik de Duizend van Hubrecht Duijker en de Grote Hamersma eens doorgebladerd. Waarmee ik maar wil aanduiden dat je van mij geen technische verhandelingen over wijn hoeft te verwachten. Alles wat ik neerschrijf over wijn berust op proefondervindelijke belevingen, gevoel, intuïtie en natuurlijk mijn persoonlijke smaak. Mijn smaak kan tegenovergesteld zijn aan die van jou! Dus om ook maar iets over wijn te weten te komen, dien je te proeven, proeven en nog meer te proeven.
Het kostbare vocht tussen je tanden heen en weer persen. Slurpend lucht naar binnen zuigen tot alle holtes van je mond gevuld zijn. Tussendoor een smakelijk hapje naar binnen werken en opnieuw alles langs tong en gehemelte laten walsen. Nasmakken tot je de uiteindelijke smaak te pakken hebt. Daarna vrolijk – echt nóóit ernstig – nadenken over wat je proefde. Viooltjes? Bramen? Hout? Kruidigheid? Groene asperges? Gestoofd fruit? Bedenk datgene wat het dichtst je smaak benadert en je zult die wijn voor altijd blijven herinneren. Voor het gemak noem ik dat maar vinologie op z’n janboerenfluitjes.
Gelukkig heb ik al talloze glaasjes mogen proeven. Rood, wit, rosé, bubbels. Slobberspul en stoere Franse wijnen. Nog meer uit Spanje, Italië en Portugal. En niet te vergeten de Nieuwe wereld: Chili, Argentinië, Zuid-Afrika.
De allereerste keren dat er engeltjes op mijn tong dansten, was bij het drinken van een Entre Deux Mers, meegenomen uit Frankrijk, ontkurkt op een zwoele zomeravond. Of in dat restaurant waar ze een Gewürztraminer van Hugel bij een kruidig gerecht schonken. In een grand café in Garderen waar de sommelier me, op die perfecte lentemiddag in zijn supergezellige gelegenheid, met zijn charmante en flamboyante gastheerschap, een Vermentino aanprees. Dat witte wijn zó vreselijk lekker kon zijn, had ik nooit kunnen weten als ik ze toen niet geproefd had.
Na verloop van tijd begon ik een voorkeur te ontwikkelen voor bepaalde gebieden en druivensoorten. Elzas en Loire smaakten mij beter dan witte bourgognes. Een Rioja is aan mij niet besteed, merkte ik. Evenals een tempranillo.
In witte wijn wil ik “groen” proeven en veel frissigheid. In het rode broertje ontdek ik graag wat “hout” en diepte. Mijn favoriete rosé is nooit bleekroze en heeft altijd iets kruidigs.
Daarentegen is wijn een natuurproduct en zijn verrassingen zeker niet uit te sluiten. Een cabernet sauvignon uit Chili smaakt totaal anders dan een fles uit Frankrijk. Het mineralige in een Chablis komt van dezelfde chardonnaydruif, welke ook in de “boterige” terraswijntjes zit, die momenteel zo hot zijn. Het is niet te snappen.
Hoe dan ook: na al dat lekkers geconsumeerd te hebben, ben ik nog steeds geen wijnkenner. Ik weet hoogstens wat ik lekker vind en welke wijn er na de 1e slok door de gootsteen mag verdwijnen. Bij een vervelend mondgevoel heeft doordrinken geen zin. Het wordt er echt niet beter door. Je raakt hoogstens lichtelijk wazig, waardoor je de smaak minder intens ervaart. Maar of je dat winst mag noemen, betwijfel ik ten zeerste.
Wijn is als het leven zelf. Hoe meer je denkt ervan af te weten, hoe minder je er écht van snapt!
0 reacties
Trackbacks/Pingbacks