Middenin de nacht blijken er granieten struikelblokken van één bij één meter te zijn opgesteld in mijn huis. Nog voor tien uur ’s morgens heb ik me reeds lelijk bezeerd aan een berg venijnig ongerief. *snotter* Mijn huig is geplaveid met schuurpapier van het grofste soort. Tegen mijn slapen bonkt een ziekmakend klokkenspel. De tube tandpasta is leeg. Het beste shirt heeft een vlek. En die nieuwe handdoek wil ook nog niet drogen. Toiletpapier op. Verdomd, maar één blauwe sok. *snif* Telefoon weer eens leeg. Site blijkt gehackt. Brood is beschimmeld. De thee is te sterk. Onvindbare slingers. En jij, trek jij alsjeblieft ’s morgens eens een andere kop. *snuit*
Ik ben weg. Doei. Wind door mijn haar. Flarden van gisteren in het onrustige hoofd. Toen alle stenen op de juiste plaats stonden en geen enkele neus uit de rijrichting stak. Alsof er nagedacht was. En de tijd alle tijd had.
Onvindbare slingers
You look like you did before, zingen ze. Buitenkant, zeg ik. De hele rataplan speelt zich af van binnen, jongens. Niemand die het ziet. De houten stoeltjes zwijgen. Hun hulpvaardigheid blijft iedere week weer beperkt tot het plaats bieden aan een samenraapsel van lachwekkend verval. Plakband. Paperclips. Pijnstillers. En zij daarbinnen, zij masseren de rafelige onderdelen tot een ruggengraat. Zo houden we de mensheid draaiend.
De man in de hoek leest een boek. Zonder ogen. In de diepe rimpel boven zijn neus staat het woord stilte gebeiteld.
Hoe het brein zich probeert voor te bereiden op de rest van de dag. Shit. Nondeju. En meer van dat soort moois. Tot de mevrouw met de lieve lach binnenkomt. Naast me gaat zitten en met zachte stem vraagt hoe het gaat. We eten samen pepermuntjes en vieren de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Onze ogen dansen een walsje door de wachtruimte, om elkaar opnieuw te ontmoeten in dat ene, goudgele puntje op de retina van de ander. Het leven is goed met elkaar.
Dank, Ellen.
Het zal aan mij liggen, maar ik begrijp het niet….
Geeft niks, Janny. Soms schrijf ik een beetje cryptisch, is een overblijfsel uit mijn poëzietijd. Het gaat hier over een baaldag die acuut over is als ik, in de wachtkamer van de fysiotherapeut, een lieve dame met begrip ontmoet. Hè, nu geef ik zomaar de oplossing weg 😉
Prachtig stuk Nell.
Dank, Anna.